Noli me tangere
Als ik moe ben van hem te zoeken, hem
te vinden in platonische bezoeken…
Als ik moe ben van het belijden, het
verstijven in systeem dat rigor mortis
onlangs nog deed verrijzen, Kom je dan?
Als ik moe ben, van stil te sterven in
de herfst van afscheid nemen, als ik moe
ben van bevrijden, rouw verdrijven met
de opdracht aan het werk te blijven, moe
van ongelofelijk verdriet om
ongelovig staren naar het garen dat
gekruisigd eergevoel beschermde van
sadistisch voyeurisme… Kom je dan?
Als ik moe ben van garen op te hangen,
het met ogen te verminken als
een laf iconoclast. Als ik moe rust
in tuin aan plas waar mens vaak was, waar ik
ontblote bast vaak waste om vervuilde
vlekken weg te wassen… Kom je dan?
Als ik moe ben van hem te zoeken in
grijs gras, vergrauwd door slapend grommen - Vroom
gesnurk verstoorde nacht op vruchteloze
gronden, bond mijn twijfelende wonde,
stelpte storend vocht van volgeling
te zijn - Als ik moe ben, dan kom je toch?
Opeens verschijnt hij daar, gewaad bevlekt,
gezicht met kraaienpoten, aaseters
van stervend lijf, gevoed door tijd. Hij kijkt.
Zo moe stapt hij naar mij, stap ik naar hem,
vergeten we platonisch leed? Ik duw,
hij duwt, lacune, laatste woorden van
de zwijger, van de spreker, tweevoud, één
verbod beaamd:
“Noli me tangere”