Oorsuizen
Moesten we luisteren naar onze klank,
en luide lippen vastgekluisterd aan
de hongersuizen horen zingen… Wel,
zouden we luisteren? Of zouden we
de oren hullen in stilzwijgen; zang
van zintuig stikken met steriele draad
om sprekend tong de vrije loop te laten?
Zouden anderen dan luisteren?
Luisteren naar de klank van keel, door taal
ontstemd - te hoog gestemd voor fijn barok -
conventies net niet haalt, en fijnstemmers
negeert. Moesten we luisteren naar dat vals
gespeel, dan zouden we verbijsterd naar
verbasterd noot staan staren; luisteren
naar duisterend gefluister van de eerste
violist, en na het vals applaus
beklagen dat we het beluisterden.
Moesten we luisteren naar de natuur
die ieder uur van mondstuk wisselt…
Mensen zouden zulk zacht zoemen niet weerstaan,
moesten ze luisteren. Maar oren zijn
verkocht aan liegend’ lieden die gezichten
kopen doen, geloven doen, beloven
dat ze morgen beter horen wat
belovende hun dovend horen zomaar
telkens weer belooft in vreemde taal.
Moesten we luisteren naar ruisend leed
van ongehoorde hoofden die verdrinken
in de permanente stilte van
lawaai. Blind, roepend om gehoord te worden,
maar we horen - dissonantiedoof -
de dode klankdoctrine die we eeuwig
consumeren. Lotofagen van
ideeën, slappe slaven van extremen,
drukke dronkaards van gefluister… Wij,
dociel discipel van de spreker, van
de heerser, van de meester, wij… Zijn we
het horen moe? Ben ik het horen moe?
Moesten we nu luisteren, allemaal…
Stil. Stilte. Nu wordt niemand nog gehoord.