Poetisch afschrift van een geforceerde dichter
I Eeuwige wederkeer
Eeuwige wederkeer
van hetzelfde
vormeloze
gevormd naar
betrapte illusies.
Ik ben een kaartlezer
interpreteer
subjectieve
pamfletten
tot dode legendes.
Schorgeschreeuwd bergt kind zich
in moeders schoot,
in vaders dood…
geboorte
bevochtigd met olie.
Afgebrande huizen
smeulen na met
hun makelaars
derdegraads
blaren breken gezicht.
Verwaterd, verzadigd
wederkerend
Verrijst leven
En idee
op vruchteloze grond.
II Muren hebben oren
Muren hebben oren,
hebben gehoord
hoe je schreeuwde
en vloekte
wanneer een gast glas brak.
Muren hebben oren
naar smeekbedes
om leven te
eindigen
en je te verpletteren.
Muren hebben ogen
die plassen zien
die we vulden
om leven
van ons af te spoelen.
Muren hebben handen
die ons helpen
wanneer halzen
reikhalzend
stramme stroppen strikken.
Muren hebben lippen
die prevelend
rot rouwen om
bewoners
die waren en niet zijn.
III Voortschrijdend ongemak
Voortschrijdend ongemak
van moeders kind
dat vaders kind
verrot slaat
vergeven vergissing?
Voortschrijdend ongemak
van staatsleider
die lachend liegt
pers aanklaagt
wegens sluw staatsbedrog.
Voortschrijdend ongemak
van balspeler
die lummelt met
hongersnood.
Het net beloont hem weer.
Voortschrijdend ongemak
van naïef dier
beschuldigd van
oerinstinct.
Beschaving doodt bestaan.
Voortschrijdend ongemak
van lege pen
die kippenvel
tekent op
gevoelige dichtershuid.
IV Het fijne lekenbrein
Het fijne lekenbrein
is soeverein
gelukzalig
en gerust
twijfelend aan twijfel.
Het fijne lekenbrein
onbereikbaar
voor rusteloos
denkende
dichters die
Griekse dochters willen.
Het fijne lekenbrein
doet leraar pijn
wanneer hij weer
uitleg geeft
over domme kennis.
Het fijne lekenbrein
tekent de lijn
waar marginaal
kunstelig
zijn danspassen oefent.
Het fijne lekenbrein
is al eeuwig
fundament van
het systeem
dat meerderheid vertrouwt.
V De dichter spreekt
De dichter spreekt, vlijmscherp
zichzelf snijdend
aan betekenis
van woorden
die zijn geest omwoelen.
Hij spreekt over alles
wat anderen
niet benoemen
pretentieus
dwingt hij zich in geesten.
Hij schrijft vanuit een drift,
meerderwaardig
doch nutteloos
voor alles
wat leest, alles wat leeft.
Hij schrijft toch ongehoord
verder tot men
zijn bestaansrecht
toekent in
verlieslatend tijdschrift.
Hij schrijft “maar voor zichzelf”
maar publiceert
naar hartelust
"voor zichzelf"
Een dichter is alles.
Of een dichter is niets
maar die keuze
durft hij zelf niet
maken, neen,
dat moet de lezer doen.